“De Zuid Amerikaanse leeuw en de steenpletter “
Een paar maanden geleden kwam ik in het Vrolijk Weekblad – kenners weten onmiddellijk welk periodiek ik bedoel – een belangwekkend artikel tegen. Uitvinder Wortel doet een interessante ontdekking, die mij op het volgende bracht.
Velen van ons kennen aride gebieden op aarde: droge rivierbeddingen gevuld met zand, fraaie ontsluitingen in de buurt. In de zeventiger jaren heb ik in een dergelijk gebied in Noord-Oost Brazilië gewerkt. Een prachtig gebied begroeid met allerlei soorten cactussen en doornstruiken en hier en daar doorsneden met oprijzende muren van uitverweerde pegmatietaders. Lang geleden heb ik hierover een gedicht geschreven:
SERTÃO
Nauwelijks zichtbaar
zat verstopt in eigen bruin
tussen schaarse stekelstruiken
een zestal uiltjes
op roestig schistgesteente
versteend en stil te staren.Ook de schaduwloze zon verroerde niet.
In dorstgevulde dalen
lag het warme bed van zand
gelijk een witte worm
gewonden in het golvend land,
Als kastanjewachters stonden mangabomen
langs de flanken van de zandwormstromen.
De vruchtbehangen kronen zweefden als smaragden
in luchtig trillend licht.En de schaduwloze zon verroerde niet.
Land lag zonder traan
– de laatste druppel lang vervlogen –
stoffig dor al jaren uit te drogen.
Een schouderbult ontveld graniet
lag vadsig loom en log
te rusten aan de horizon.De schaduwloze zon verroerde niet.
Hier en daar verscholen in het grauw gewas
stonden als ruïneresten van een lang vervlogen stad
grillig scherpe muren van wit of roze kwartskristal.
Skeletten steken stokoud boven stenen grond.
De ene slechts met schedelbol,
de ander met zijn handen.
Maar statig zijn de doden die met hoog geheven armen
grauw geblakerd waken
over ’t doornen heuvelland.Een zestal uiltjes staarde stil.
De zon verroerde niet.
Jullie zien, Willie Wortel kan heel wat bij je losmaken. Maar waar gaat het nu om?
Toen ik daar in Brazilië mijn veldwerk deed, kwam ik in een dorpje waar in een van de hutjes dakpannen, aardewerk en een enkel kunstvoorwerp werden getoond. Van dat laatste heb ik thuis nog een prachtige leeuw staan. Ontegenzeggelijk een leeuw, maar de gelijkenis met zijn Afrikaanse broer is twijfelachtig.
Terwijl ik langs de uitgestalde voorwerpen in dat hutje liep, wilde ik weten hoe en waar het aardewerk werd gemaakt. Ik werd mee genomen naar een binnenplaatsje, waar een stel meisjes en jongens met een grote houten stamper in een pot brokken verweerd gesteente aan het fijn stampen waren. Het aldus verkregen poeder werd met water tot een papje gemengd waarvan de producten in de zon werden gedroogd en eventueel gebakken.
Op dat moment realiseerde ik me opeens, dat in een streek met zo’n klimaat als dit helemaal geen klei voorkomt. Dat het dus heel bijzonder is dat er aardewerk en hier en daar dakpannen werden gebruikt. Helaas was ik daar te kort om na te gaan welk gesteente men voor het fijnstampen gebruikte. Het leek een omgezet grofkristallijn mafisch gesteente te zijn dat ongetwijfeld ergens uit de buurt kwam. Ik ben het tijdens mijn veldwerk echter niet tegengekomen.
Wat Willie Wortel had uitgevonden, was dus de mechanisatie van het proces dat in het noord-oosten van Brazilië nog met menskracht werd gedaan. Mij is altijd de vraag bij gebleven hoe het zit met de aardewerken voorwerpen in andere (semi)aride gebieden op de wereld. Weten jullie het?
Leo Minnigh