In Maart 1971 begon ik aan mijn eerste echte baan: veldgeoloog bij de Geological Survey of Western Australia [GSWA] met als standplaats Perth. Mijn opdracht: samen met vier collega’s het Officer Basin karteren. Een gebied van pakweg 260.000 km2, dat geografisch samenvalt met de Great Victoria Desert en de zuidelijke helft van de Gibson Desert. De Gibson Desert is door de ontdekkingsreiziger Ernest Giles vernoemd naar zijn vriend Alfred Gibson, die in 1874 omkwam bij hun vergeefse poging de woestijn te doorkruisen. Een jaar later slaagde Giles er wel in om een paar honderd kilometer verder naar het zuiden de woestijn van oost naar west over te steken en dat gebied werd door hem naar Koningin Victoria vernoemd.
Voor het vertrek naar Australië had ik van Hans van Hoeflaken 1 wat verhalen gehoord over veldwerk in de Great Victoria Desert. Hans had een paar jaar voor het Amerikaanse Hunt Oil gewerkt en in de jaren Zestig had Hunt Oil in de Victoria Desert naar olie gezocht. Hunt Oil was zeer succesvol geweest in Libië en volgens Hans was het Bunker Hunt [een van de twee broers die samen Hunt Oil runden] bij een vlucht over Australië opgevallen dat de duinvelden in de Great Victoria Desert erg op die in het Libische deel van de Sahara leken. Voldoende reden voor Hunt Oil om dan ook maar een olieconcessie in Australië te nemen. Volgens Hans was – afgezien van het feit dat er geen druppel olie was gevonden – het grootste probleem bij de speurtocht naar olievelden geweest, dat elk van de terreinauto’s waarmee de seismische ploeg zich verplaatste, gemiddeld minstens een lekke band per dag opliep. Zoals ik het verhaal van Hans begreep groeiden er in de woestijn een soort bomen die er genoegen inschepten om met hun vlijmscherpe uitsteeksels autobanden te doorboren.
Na aankomst in Perth duurde het nog een maand of twee voordat ik echt het veld in ging. Voldoende tijd om me voor te bereiden op het veldwerk. Leren rijden met een Landrover, uitvoeren van eenvoudige reparaties zoals bandenplakken, omgang met radioapparatuur [communicatie met de thuisbasis zou plaats vinden via de radiobasis van de Flying Doctor Service], etc. Behalve deze praktische zaken ook natuurlijk inlezen in de schaarse geologische literatuur over het te karteren gebied. Behalve de rapporten van Hunt Oil was de voornaamste publicatie die ik op mijn bureau aantrof een verslag van een expeditie in 1916! GSWA Bulletin 75: H.W.B. Talbot en E. de C. Clarke, 1917. ‘A geological reconnaissance of the country between Laverton and the South Australian border’. De opdracht aan Talbot & Clarke was eenvoudig geweest: zoek uit wat er voor waardevolle delfstoffen te vinden zijn in dat gebied. In de praktijk van begin vorige eeuw: bekijk of er goud te vinden is.
Ook in 2014 is de Great Victoria Desert nog een zeer afgelegen gebied: alleen te doorkruisen met minstens twee 4WD auto’s en een satelliettelefoon of een goede radiozender aan boord. In 1916 was het een stuk primitiever: vervoer was per kameel en communicatie met de thuisbasis was er niet. De expeditie van Talbot & Clarke was dan ook uitgerust met voldoende voorraden om zes maanden weg te blijven. De expeditie bestond behalve uit de twee geologen – Talbot & Clarke – uit vier assistenten en zestien kamelen om de zes expeditieleden plus alle spullen te dragen. Talbot en Clarke verlieten in juni 1916 het plaatsje Laverton [+/- 250 km ten noordoosten van Kalgoorlie] en bereikten in midden augustus de Warburton Ranges [een luttele 500 km verderop] waar ze een basiskamp opsloegen bij een waterput van Aborigines. Die zullen vast niet blij zijn geweest met de bezoekers, die met hun kamelen de hele watervoorraad opeisten, maar hebben kennelijk geen actie ondernomen.
Vanuit het basiskamp ondernamen Talbot en Clarke met lichte bepakking een drietal verkenningstochten. De eerste van 21 t/m 28 augustus, de tweede van 30 augustus t/m 19 september en de derde van 23 t/m 28 september. Tijdens de tweede verkenningstocht werd de expeditie in de nacht van 10 september overvallen door Aborigines. De aanleiding zal wel het door de expeditie inpikken van weer een waterput geweest zijn, maar het kan ook nog wel een directere reden zijn geweest. In het begin van de 19e eeuw waren de normen voor omgang met Aborigines naar huidige begrippen nogal cru. Ontdekkingsreizigers zoals Giles hadden bijvoorbeeld een standaardmethode om water te vinden in de woestijn: eerst een Aborigine vangen, die vastbinden, de mond volstoppen met zout en dan na een paar uur in de zon weer los laten. De Aborigine bracht je dan vanzelf wel naar de dichtstbijzijnde waterput en het probleem van je eigen watervoorziening was dan opgelost.
Het verslag over het incident is als volgt:
“On the night of the 10th of September the travelling party was attacked by the natives at Mount Gosse, one of the men, J.W. Johnson, being severely wounded, and the leader, Mr. H.W.B. Talbot, receiving some minor injuries from which he rapidly recovered. After returning to the depot camp Johnson failed to make a recovery and it was found necessary to bring him back to Laverton for expert treatment. The whole party, therefore, returned to Laverton, the journey occupying thirty-one days, thus curtailing the time available for field work by fully a month.”
Na op deze manier mentaal te zijn voorbereid op het veldwerk in de Great Victoria Desert, en de verzekering dat de Aborigines niet meer de gewoonte hadden om met speren naar blanke bezoekers te gooien was het moment om het veld in te gaan aangebroken. Met een konvooi van Landrovers een dag of vier gereden vanaf Perth voor we ons basiskamp in de Gibson Desert bereikt hadden. Daar bleek al snel dat het verhaal van Hans van Hoeflaken over “elke dag een lekke band” aardig klopte. Scherpe stenen en dode bomen hebben er voor gezorgd dat ik heel goed autobanden heb leren plakken.
Behalve bij de Warburton Mission, waar ze in een soort kamp onder toezicht van missionarissen woonden, ben ik zelf geen Aborigines in de woestijngebieden tegengekomen. Twee van mijn collega’s overigens wel: die hebben in het veld een oudere Aborigine man met zijn twee vrouwen ontmoet. Van hen was bekend dat ze de allerlaatste nog nomadisch levende Aborigines waren. Een paar jaar later zijn ook die naar de ‘beschaafde wereld’ getrokken.
Vanuit het basiskamp met twee koppels van elk twee Landrovers en met een helicopter de twee woestijnen in kaart gebracht. Een stuk vlugger dan met kamelen. Ook de watervoorziening was anders geregeld dan in 1916. Met een tankaanhangwagentje werd door een fieldhand zo nu en dan water gehaald in de bewoonde wereld. Vanuit een van onze basiskampen was het een luttele 350 km heen en 350 km terugrijden over nauwelijks herkenbare wegen om even water te halen. Je wordt dan vanzelf erg zuinig met water. Uit ervaring weet ik dan ook dat je er na een paar dagen aan went om je niet te wassen. Bij thuiskomst na het veldseizoen had mijn lief dan ook de gewoonte om mij eerst met de tuinslang grondig af te spuiten voor ik het huis weer in mocht.
1) Hans van Hoeflaken is op 1 februari 1993 in Afghanistan omgekomen. Hans was als directeur van Water Resources Consultants voor het Britse Overseas Development Institute [een NGO] werkzaam in Pakistan. Hij was op uitnodiging van de Hoge Commissaris voor Vluchtelingen in Afghanistan op weg naar Kaboel. Bij Jalalabad reden de VN jeeps in een hinderlaag en werden Hans van Hoeflaken, zijn Engelse VN collega Bullard en twee Afghaanse chauffeurs gedood. Een collega – Reinout Wanrooy – heeft de aanslag overleefd. Bron: De Telegraaf, Jaargang 101, No. 32663; Datum 03-02-1993